Na een borstoperatie

Mogelijke complicaties

Geen enkele ingreep is volledig vrij van complicaties. Zo zijn er bij borstoperaties de normale risico’s op complicaties bij een operatie, zoals:

  • Trombose;
  • Longontsteking;
  • Nabloeding.
  • Wondinfectie. 


De meest frequente verwikkeling bij een borstoperatie is de vorming van wondvocht (seroma). Door middel van een evacuerende punctie wordt het vocht weggehaald en is het probleem verholpen. 

Er is vaak ook gevoelsverandering in de bovenarm en schouder na de lymfeklierverwijdering doordat de gevoelszenuwen geraakt worden. Dit voos gevoel vermindert na enkele maanden, maar is soms blijvend.

Na de ingreep

Drains

Om bloed en wondvocht weg te zuigen, worden er één of twee dunne drains (plastic buisjes) in het operatiegebied aangebracht. 
Zo’n drain kan meestal na enkele dagen verwijderd worden. Afhankelijk van de hoeveelheid vocht die uit de drains komt, kan het nodig zijn om deze langer te laten zitten, met meestal een week als maximum periode. 

Bij borstsparende chirurgie worden nooit drains geplaatst. 

Dikke arm

Wanneer bij de operatie de okselklieren verwijderd zijn, kan het lymfevocht vanuit de arm minder gemakkelijk afgevoerd worden. Er o­ntstaat extra lymfevocht als de patiënt te veel zwaar werk doet met de arm, of wanneer aan de arm of hand een ontsteking ontstaat.

De kans op hinderlijke dikke arm na verwijdering van de okselklieren is vijf tot tien procent. Dat wil zeggen dat meer dan 90% van alle vrouwen geen dikke arm heeft en normaal kan functioneren.

De kinesist komt dagelijks langs. Dit is belangrijk voor de beweeglijkheid van de arm en schouder. De patiënt dient aan te geven wanneer het pijnlijk wordt, zodat men de oefeningen kan aanpassen.

Indien er toch lymfoedeem (= dikke arm) zou o­ntstaan, dan is een adequate behandeling aangewezen. De arts wordt dan best geraadpleegd.

Eventuele nabehandeling

De resultaten van het microscopisch o­nderzoek van het verwijderde borstklierweefsel en de lymfeklieren zijn na o­ngeveer een week bekend. Het team bespreekt dit dan samen met de patiënt. 

Naar aanleiding van de bevindingen kan een aanvullende behandeling zoals radiotherapie, chemotherapie of hormonale therapie worden geadviseerd.